banner

Merde! Of het moeizame schrijfproces.

De handschriften van Hendrik Consciences De Leeuw van Vlaenderen.

Edward Vanhoutte

edward.vanhoutte@kantl.be


In een lezing voor de Koninklijke Vlaamsche Academie in 1890 gaf August Snieders een typering van het handschrift van die andere belangrijke Antwerpse schrijver uit de 19de eeuw, Hendrik Conscience: 'De korte en mollige hand bracht een klein, mager schrift voort, dat nooit hortend en stootend was. Het was integendeel vloeiend, fijn, schier vrouwelijk, gelijk de gevoelens die uit zijn gemoed stroomden.' Het komt me voor dat Snieders waarschijnlijk alleen netafschriften van brieven – Conscience maakte nog kladjes wanneer hij een brief schreef – en drukklare handschriften gezien had, want wie het volledige documentaire materiaal rond De Leeuw van Vlaenderen inkijkt, leert de auteur kennen als een hard labeurend man die in horten en stoten de juiste toon probeert te vinden. De ductus getuigt nu eens van zeer felle emoties en frustraties, dan weer van het geconcentreerd doch relaxed schrijven.

Rond de jaarwisseling (1838) moet Conscience, na een intensieve studieronde aan zijn klad begonnen zijn. Hij probeert en pent: 'in den jare 1300 stond by Kortryk etc een sterk slot torentjes grachten etc bosschen etc schildwachten etc'. Niet echt wat je een vloeiende zin kunt noemen. Opnieuw dan maar: 'De zon had zich'. Schoon die zon. Maar toch misschien eerst die eerdere aanzet wat uitwerken? 'In den jare 1300 stond by Kortryk een sterk slot door Guy van Dampierre, den edelen grave van vlaendren gebouwd.' So what? Redelijk boring zo'n toeristische info-flash. Probeer het eens vanuit het standpunt van een karakter te bekijken, Rik! Take four:

'De pelgrim die in den jare 1300 door /in //door// de/ dalen van Cortryk wandelde, zag mylenver /van verre/ twee steenen naelden /torens/, met hunne /zwaeyende/ weerhanen boven de toppen der boomen als reuzen per /twee/ reuzen staen. Door de nieuwsgierigheid aeng voortgedreven spoede hy zich om den voet dezer arduinen naelden te bereiken, doch zyne voeten werden krachteloos en de torens vloden altyd voor hem weg.'[1]

Dit leidt nergens naar toe. Ja, naar een roman die als de torens telkens wegvlieden als men dichterbij komt. Ridders zijn er nodig, en paarden die door dalen rennen, en een nieuw blad om dat allemaal op te schrijven: 'in den jare dertien honderd renden een tiental ridderen door de dalen van etc.' Dat is beter, maar die zon moet terug, die ridders komen later wel. Laatste kans:

'De roode morgenzon blonk twijfelachtig in den /het/ oosten, en een en was nog met een lazuer kleed van /roode/ nachtwolken omgeven, terwyl haer glinsterend /zevenkleurig/ beeld zich /glinsterend/ in elken dauwdruppel herhaelde;'

De definitieve beginzin van De Leeuw van Vlaenderen stond op het papier. Met schrijven en schrappen stuurt Conscience zijn hoop ridders eerst door de dalen van Thourout, wat hij later verandert in Rousselaere, de ontmoeting met Jan Breydel ligt in het verschiet, het verhaal is begonnen, en zal zich met veel etcetera's, schrappingen en herschrijvingen op 600 pagina's ontwikkelen. Ondertussen schrijft Conscience brieven vol vragen over Brugge – ou la maison de jean Breydel? ou la maison de de Coninck? – en Kortrijk naar zijn contactpersonen ter plaatse, en onderneemt hij met zijn vriend De Laet een studietrip naar West-Vlaenderen om de open plaatsen in zijn handschrift met concrete en correcte informatie te kunnen aanvullen. Zijn Notes du 13e et 14e Siecle die hij tijdens zijn vooronderzoek opstelde en die een dertigtal pagina's citaten uit allerhande historische bronnen verzamelt, komen goed van pas en worden in de tekst verwerkt. Het documentaire bronnenmateriaal dat betrekkelijk volledig is overgeleverd laat ons toe de genese van Consciences beroemde roman bijna volledig te reconstrueren. Aanvullende informatie vinden we in de briefwisseling van en aan Cosncience die de grote verbrandingsactie van de schrijver in 1869 heeft overleefd. Naast het kladhandschrift en een heleboel aanvullingen, tweede versies, noten etc. is er ook een bijna volledig nethandschrift bewaard – slechts één blaadje met een toevoeging aan de tekst ontbreekt – dat Ferdinand Augustijn Snellaert op vraag van Conscience op ‘taelfeilen' heeft nagekeken, en dat als drukkerskopij gebruikt werd om de eerste druk (1838) te zetten.

Bij het constitueren van de nieuwe tekstkritische editie van De Leeuw van Vlaenderen (Lannoo, 2002) wordt uitgegaan van de tekst zoals die in de eerste druk voorkomt, en op basis van tekstvergelijking met het overgeleverd handschriftelijk materiaal wordt die basistekst ontdaan van allerlei tekstcorrupties. Ook de volledige genese van de roman wordt in het onderzoek betrokken. En dat de schepping van de tekst zeer moeizaam is geweest, bewijst niet alleen het begin maar ook het einde van het schrijfproces. Voor het boek volledig kan afgewerkt worden, moet Conscience nog een inleidende opdracht schrijven voor Gustaf Wappers. Hij doet dit aan de hand van een brief die in de eerste druk met een passende typografie zal worden afgedrukt. Maar nergens in het handschrift zien we Conscience zo knoeien als hier. Zelfs de aanspreking van de brief blijkt zo'n groot probleem te zijn dat Conscience op verschillende blaadjes verschillende keren typografische varianten uitprobeert van de aanheffen 'Wel Edele heer' en 'Wel Edele heer en vriend'. Opeens wordt het Conscience teveel. Hij krijgt de vorm maar niet te pakken, en in grote dikke letters krast hij diagonaal over het papier 'merde!'. Alsof hij bij deze vloek betrapt is, legt hij zijn hand over het woord. Omdat de inkt nog nat is, wordt het woord half uitgewreven. De afdruk van de lijnen in Consciences hand zorgen voor een wel erg letterlijke handtekening.

Noot


© Edward Vanhoutte, 31 mei 2001.
This text was published in Zuurvrij. Berichten uit het AMVC-Letterenhuis, 2 (juni 2002), 21-25.


XHTML auteur: Edward Vanhoutte
Last revision: 25/11/2003

Valid XHTML 1.0!